Inwijdings—rede
gehouden ter opening van de Koninklijke Militaire Akademie
Doorluchtigste PRINS, aan wiens zorgen de belangen van Neerlands krijgsmagt zijn toevertrouwd !
Hoog-Edel-Gestrenge Heeren, Gouverneur der Koninklijke Militaire Akademie, en verdere Heeren Generaal, die deze plegtigheid bijwoont!
Wel-Edel-Gestrenge Heeren, Kommandant der Akademie en verdere Hoofd-officieren hier vertegenwoordig!
Wel-Edel-Gestrenge Heeren, Kapiteins en verdere Officieren aan de Akademie verbonden of van onderscheiden Wapenkorpsen hier aanwezig!
Edel-Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders dezer stad!
Wel-Edele Heeren, die in verschillende burgelijke betrekking, geestelijke of letterkundige betrekking, het zij aan deze stad in ’t algemeen of aan de Militaire Akademie in het bijzonder verbonden zijt!
Verdienstelijke Onder-officieren, en verdere militaire beambten!
Hoop des vaderlands, veelbelovende jongelingen!
Aanzienlijke vrouwenschaar, en gij allen, van welken rang of staat, die hier zijt samen gekomen!
Deze luisterrijke vergadering en de hooge tegenwoordigheid des Koninklijke Bestuurders van Neerlands krijgswezen kondigt eenen belangrijke dag aan. Hij is het, de dag der vestiging eener Militaire Akademie in de Nederlanden, eene gebeurtenis, niet alleen belangrijk voor ons, voor wie zij eenen nieuwen werkkring openen zal, maar ook gewigtig voor het geheele vaderland.
Het is mijn oogmerk niet, bij hare opening eene lofrede te houden op den militairen stand, en de hoge betrekking aan te wijzen, waarin de krijgsman staat tot het vaderland. Ik huldig zelfs de pogingen dier vrede-
lievende Maatschappij, wier doel het is het menschdom te brengen tot dien stand van zaken, waarin de geschillen van vorsten en volken niet meer door den kogel en het zwaard zullen beslist worden. Maar eerst volgende geslachten zullen de mogelijkheid kunnen beoordeelen, om eenige vruchten van dergelijke pogingen te zien. Zoo lang de menschelijke natuur hartstogten heeft , en de door de bezoldiging zijn moet der zonde, zoo lang zal de zon den laatsten krijg nog niet aanschouwd hebben: en verklaart men nu den stand van krijgsman onbestaanbaar met de grondbeginselen van het Christendom, dan onttrekt men duizenden aan deszelfs invloed en voorregten, zoo lang die stand een onontbeerlijke deel uitmaakt onzer maatschappelijke inrigtingen.
Neen, veeleer is het dan ieders pligt, te trachten, om dien stand in overeenstemming te brengen met Christelijke beginselen, en met de be-
langen van den staat en der menschheid.
En ziet daar, waarom ik de oprigting eener Militaire Akademie onder ons niet alleen een gewigtige , maar ook een heuglijke gebeurtenis noem; ziet daar, waarom deze tempelwanden door het feest hare Instelling niet ontheiligd worden, en waarom ik het eene eervolle taak reken, die welke ik thans ga vervullen, om haar nuttig doel aan te wijzen, en daaruit de betrekking afteleiden, die er voortaan bestaan zal tusschen ons, die er in werkzaam zullen zijn en het vaderland, dat er ons rekenschap van zal vragen.
Dit was het oogmerk, Toehoorders, waarom gij hier bijéén genodigd zijt. Gij vertegenwoordigt hier het vaderland, aan hetwelk de vestiging der Koninklijke Militaire Akademie opelijk en plegtig moets worden aangekondigd. Thans heeft zij zich gevestigd, en gij verlangt te weten, welke hare strekking zijn zal, en wat gij er van te verwachten hebt. Mijn e betrekking aan dezelve maakte het niet ongepast, dat,
Ik hiertoe bij deze gelegenheid het woord voerde. Mogt het mij gelukken U het oogpunt aan te wijzen, waaruit gij deze belangrijke inrigting te beschouwen hebt, en U daarin de grootsche inzigten leeren eerbiedigen van onzen Koninklijken Stichter.
De militaire stand is in onze Europesche burger-maatschappijen, eene vrucht van de vier laatste eeuwen. Bij de Grieken en Romeinen, was ieder burger soldaat, als het vaderland riep. Geene ambtsbetrekkingen, geene zorgen voor vrouw of kroost, ontsloegen van dezen heiligen pligt. De staatsman was gelijk Generaal en Admiraal; kooplieden en landbouwers, wijsgeeren, redenaars en dichters, wier daden nog het nageslacht verbazen.
De ouden begrepen, dat men de verdediging van den staat aan hen toevertrouwen moest, die deszelfs behoud het meeste belang hadden. Hunne opvoeding was geheel gegrond, en niemand bleef ver-
stoken van die kundigheden, die in beiderlei betrekking van staats- krijgsman onontbeerlijk waren. Maar de oprigting der staande legers, heeft eene geheele verandering te dezen opzigte daargesteld. Door dezelve is de krijgsmagt van de overige bevolking afgescheiden, en die zich eenmaal onder het vaandel had geschaard, trad voortaan niet weder in het burgerlijke leven terug.
Deze grote afscheiding had grooten invloed op den uit- en inwendige toestand van den krijgsman. De onttrekking aan het huwelijk werd over ’t algemeen behoefte, en het ontberen van de genoegens des gezelligen levens was er het gevolg van. Deze noodzakelijkheid, en de strenge tucht, waaraan hij zich moest onderwerpen, gaven aan zijne afzondering van het volk, eenige overeenkomst met die der geestelijke orden. Maar de krijgsman, de vurige krijgsman, kon zich zoo vele opofferingen niet getroosten, zonder daarvoor op eene andere wijze
vergoeding te zoeken. Zijne opvoeding was niet ingerigt geweest, om hem die vergoeding te doen vinden in de uitspanningen van den man van smaak, in de edelste bemoeijingen van het verstand, in die oefeningen, waarmede een ALEXANDER EN SESAR, zelfs een HANNIBAL, het gedruisch der wapenen vervingen, of was hiervan het gevolg?- Eene algemeene minachting drukte den militairen stand, en werd vooral in ons land tot zulk eene hoogte gedreven, dat men onleerzamen knaap met het kalfsvel dreigde, om den laatsten stand in sw maatschappij aan te duiden, waartoe men hem verlagen kon; en hij de schoone sekse van beschaafde opvoeding, was de afkeer den krijgsman zoo groot, dat men zich over de verandering der tijden moest verwonderen, wanneer men bij TACITUS, dat onze vroegste voorouders hunnen oorlogsmoed ontleenden uit de verkeering met vrouwen.
Onder de oorzaken van die minachting, wil ik gaarne iets toeschrijven aan de gesteldheid van ons staatsbestuur, aan het overwigt van het zeewezen in sommige gewesten, en aan andere bijzonderheden. Maar zij bestond ook elders, en haar grond was gelegen in den verstandelijken en zedelijken toestand van den krijgsman zelven, waarvan het droevige verhaal door talrijke uitzonderingen, die gevonden werden , niet wordt gelogenstraft. En vraagt men, wat dan nu dien staat van zaken heeft doen veranderen: ik antwoord, het militair onderwijs, als het gevolg van den rang, tot welken zich de onderscheidene takken der krijgskunst in de rij der wetenschappenverheven hebben; en ons vaderland mag beroemen, daartoe de eerste aanleiding te hebben gegeven. De legerplaats van MAURITS was eene praktische oefenschool geweest, waar de buitenlandse ader, om strijd, onder dien grooten leermeester, de onderscheidene vakken der krijgskunst was koomen leeren. Ik reken de geene te gewaagde
stelling, wanneer ik beweer, dat de lessen dáár opgedaan, de nieuwe inzigten dáár gekregen, en door elk naar zijn vaderland mede genomen, het nut hebben doen inzien van een wetenschappelijk onderwijs voor den krijgsman.
Sedert dien tijd althans ziet men hier en daar krijgsscholen ontwerpen en ontstaan, en in de Nassausche staten van een doorluchtigen bloedverwant van MAURITS zag men een der eerste voorbeelden eener zoodanige inrigting, hetwelk ook elders werd nagevolgd.
Maar – het oorlog voeren tot eene wetenschap, tot een voorwerp van oefening voor het verstand , tot een vak van onderwijs voor de jeugd verheven te zien, dit was een denkbeeld, waarmede zij zich allerminst vereenigen konden, die, door wetenschappelijke kennis en letterkundige beschaving, op eenige voorrang, en met regt, aanspraak maakten. Toen dus, gedurende de minderjarigheid
van Lodewijk XIV, het plan gevormd werd, om ook in Frankrijk krijgsscholen te stichten, ondervond dit voornemen zulke hevige tegenkantingen bij de universiteit van Parijs, dat men verpligt was het op te geven. Reeds vroeger was HENDRIK IV er op bedacht geweest, om voor toekomstige krijgslieden scholen op te rigten: maar het moordmes van RAVAILLAC verijdelde dit, met nog zoo vele andere plannen. Het gelukte wel aan LODEWIJK XIV , den tegenstand der geleerden te overwinnen, doch ook ditmaal zonder veel vrucht. Terwijl in Duitsland, Polen en Italë, openbare krijgsscholen werden daargesteld, waren in Frankrijk de pogingen om die in stand te houden, vruchteloos. Reeds had MARIA THERESIA in Oostenrijk en ook hier te lande, voor de opvoeding van de toekomstige verdedigers harer staten gezorgd; reeds had FREDERIK DE GROOTE te Berlijn, die beroemde kweekschool van zoo vele helden doen
verrijzen: toen in Frankrijk de volkaan nog niet uitgebarsten was, die den grond voor zooveel, niet alles weldadig , vruchtbaar maken zou. Maar toen ook verrezen er in Frankrijk talrijke inrigtingen, tot oefening voor de krijgsdienst, maar die elkander even snel vervingen, als politieke samenstellingen, die haar deden ontstaan. Doch onder deze mag die niet met stilzwijgen voorbijgegaan worden, welke aan die allen overleefde, en aan den staat en de wetenschappen zoo wel, als aan het leger, vele bekwame mannen geschonken heeft. In deze vergadering zijn er tegenwoordig, en zij gevoelen reeds, dat ik de Polijtechnische school spreek. Terwijl zij, in haren oorsprong, alleen toegewijd was aan die wetenschappen, welke tot het aanleggen van groote werken betrekking hebben, wijzigen de krijgsbedrijven der Fransche legers, hare studien voornamelijk naar de behoeften van Geschuts- en Vestingsbouwkunde. Zij maakte wel, met de afzonderlijke inrigtingen voor de dienst te voet en te paard op andere
plaatsen, een geheel uit, maar welks afzonderde deelen zonder samenhang waren. Alle deze nieuwe krijgsscholen waren van die van vroegeren tijd merkbaar onderscheiden.
De oudere waren meest oefenscholen in den werktuigelijke wapenhandel: in de nieuwere werd eene wetenschappelijke behandeling der krijgskunde het hoofddoel; de oudere waren slechts voor de adelijke en bijzonder bevoorregte geslachten geopend, of zoo er ook voor andere standen bestonden, dan was het, om behoeftige krijgslieden in de opvoeding hunner kinderen te gemoet te komen: tot de nieuwere had ieder toegang, die neiging en geschiktheid had , om de krijgsbaan in te treden.
Men denke echter niet, dat deze algemeene toelating toe ene hoogere opleiding voor den krijgsman, mede een vrucht was van den tuimelgeest der omwenteling, die alle grenspalen omver rukte, welke de loop der tijden tusschen de verschillende standen in de maatschappij geplaatst had. Neen: het
was de wetenschap, die dit te weeg bragt, zij, die geene andere onderscheiding kent, dan de bekwaamheden van den geest en de voorregten des verstands. Tot het bewijs daarvan strekt, dat juist die vakken der krijgskunde, welke hunnen aard, zich het eerst tot gedeelten van wiskundige wetenschap hebben verheven, krijgsbouw- en geschut-kunde, reeds vroeger hare kweekschoelen voor alle standen hadden opgezet, en dat hunne beoefenaars een achting genoten, die niet overal aan den krijgsman in ’t algemeen mogt re beurt vallen.
Reeds sedert de helft der vorige eeuw, namelijk, was men begonnen, in bijna alle staten van Europa, Artillerie- en genie-scholen te stichten. Maar onder dezer staten behoorde de Nederlandsche niet. Men leest wel, dat, reeds veel vroeger, WILLEM III eene militaire school hier te lande opgerigt heeft,
gestemd, om aan de opvoeding van ’s lands verdedigers met eenige geestdrift te denken. In tegendeel was het nu eens zorgeloosheid, dan weder te ver gedrevene of gedwongene spaarzaamheid, die krijgslieden afdankte, en vestingen liet vervallen. Onbedrevenheid en laffe verwijfdheid slopen meer en meer bij onze krijgslieden in, en belaadden den militairen stand met verachting. Enkele stemmen verhieven zich van tijd tot tijd vruchteloos. Opmerkelijk is onder deze het ontwerp tot eene algemeene militaire school, door een vaderlandlievend Nederlandsche krijgsman, ten tijde der minderjarigheid van den laatsten onze Stadhouderen, voorgesteld; opmerkelijk, omdat het de grondtrekken bevat van de stichting, die we thans vestigen. Maar de omstandigehden der tijden schijnen het volvoeren van dit ontwerp te hebben verhinderd, en er bleef in ons land een volslagen gebrek aan alle militair onderwijs tot dat er in
onderscheidene steden, en ook on deze stad Artillerie-scholen werden opgerigt, welke vervolgens tot ééne Artillerie- en Genie-school zijn vereenigd, die ten minste eenigszins in dit gebrek voorzag, en, onder verschillende samenstellingen en op verschillende plaatsen, heeft voortgeduurd, tot dat het onzen geëerrbiedigden Koning, behaagd heeft, dezelve te ontbinden, om plaats te maken voor eene Koninklijke Militaire Akademie. – En wat beteekent nu deze naam? Of spreekt hier ook al de ligtzinnigheid onzer eeuw, die, door het algemeen maken van namen, aan zoo vele zaken den eerbied ontnomen heeft, waarmede het voorgeslacht die beschouwde?Of moest men veeleer School genomed hebben, wat men den weidschen naam van Akademie heeft bestempeld? – Ik huiver eene vraag te doen, die
het wel beraden oordeel wantrouwt van onzen geëerbiedigden Koning: maar ik weet dat zij in stilte gedaan wordt, en ik gevoel mij verpligt haar openlijk te beantwoorden. Er zijn die hoofdbijzonderheden, die het wezen uitmaken eener Akademie: de eerste, dat zij eene van hooger hand erkende en bevoorregte inrigting is, eene onderscheiding, waarbij het niet noodig is hier een oogenblik stil te staan; de tweede , dat er alle deelen van menschelijke kennis tot de hoogstmogelijke volkomenheid onderwezen en beoefend worden; de derde , dat zij de magt bekomen heeft, om anderen tot het uitoefenen van die kunsten bevoegd te verklaren, waartoe eenige dier wetenschappen noodzakelijk zijn. Doch deze laatste bijzonderheid ondergaat natuurlijk eenige verwijzing, daar waar die uitoefening niet algemeen kan zijn en alleen de keuze van den Vorst die regelen moet.De tweede bepaling zoude een vereeniging vereischen van alles, wat voor den menschelijke geest voorwerp van bespiegeling kan zijn, en zoo-
danig konden alleen de Universiteiten zijn bij meer beperkte grenzen van menschelijke wetenschap. Doch allengskens hebben zich deze uitgebreid, en de Akademiën zijn nog wel de vereenigings-punten kunnen blijven van alle studiën, welke in de verschillende betrekkingen des burgelijken levens onmisbaar zijn: doch omstandigheden van plaatsen en personen maken het onmogelijk, derzelver uitbreiding met de vorderingen van het menschelijke vernuft gelijken gang te doen houden. De schoone kunsten, bij voorbeeld, hebben zich tot zulk eene hoogte vergheven, zijn zoo tot in bijna alle standen der beschaafde wereld doorgedrongen, dat zij in alle hare vormen, een belangrijk vak van studie geworden zijn, en haren invloed op de burgerlijke maatschappij krachtig hebben doen gevoelen. De Akademiën voor Beeldende Kunsten, in de laatste jaren onder ons opgerigt, zijn de vrucht geweest van deze opmerking. De vorderingen,die de krijgskunst gemaakt heeft, moesten de aandacht nog meer
treffen, naar mate haar invloed zich zigtbaarder en krachtiger deed gevoelen. Men heeft daarom in Duitsland reeds vroeger de vraag geopperd, of aan de Militaire studiën geene plaats op de bestaande Hoogescholen moest worden ingeruimd. Doch zij, die bekend waren met de geest, die gewoonlijk heerscht bij de kweekelingen deze Hoogescholen, moesten hunne vereeniging met toekomstige Krijgsbevelhebbers afkeuren. Ook is deze vereeniging onmogelijk geworden, omdat dezelfde wetenschappen een verschillende behandeling vorderen, voor de betrekkingen van het burgelijke leven en voor den krijgsman, en omdat de militaire wetenschappen een uitbreiding hebben gekregen, welke voor haar eene afzonderlijke beoefening, een hooger onderwijs noodzakelijk maakt. Maar, zullen misschien sommigen vragen, hoedanig zijn dan die krijgskundige vakken, welke een voorwerp kunnen zijn van wetenschappelijk onderwijs? Zijn niet behendigheid in de wapenhandel en dapperheid in
den strijd, genoegzaam voor den verdediger des vaderlands? – Voor den soldaat misschien, ja, voor den bevelhebber zeker, neen. Weinige woorden zullen, vertrouw ik, eene voldoende opheldering geven, welke de meesten niet zullen behoeven, maar voor sommige misschien noodig zal zijn.
Langdurige ondervinding en veeljarige opmerking zijn er noodig, eer zich de onderscheidene voorwerpen van menschelijke kennis tot eene wetenschap vormen.Wat al ziekten en wonden waren er geheeld of hare genezing vruchteloos beproefd, eer HIPPOKRATES de onvrikbare gronden der geneeskunde leggen kon, en men van den HIPPOKRATES der nieuwere tijden, den onsterfelijken BOERHAVE, zeggen kon, dat hij deze wetenschap in haren geheelen omvang en inal hare deelen kende en doorgrond had. Zoodanig is de geschiedenis van alle wetenschappen, zoodanig ook die der krijgskunst. Hoe vele ondervindingen, opmerkingen en berekeningen waren er niet nodig, om op
vaste gronden, regelen te kunnen bepalen voor de vervaardiging, stelling, bediening van het geschut, en om de ontdekkingen van GALILEI op de geschutkunde te kunnen toepassen! Hoe vele malen waren er niet rivieren en stroomen met krijgsbenden overgetrokken en hare overtogt verijdeld, voor dat al de kansen en omstandigheden hadden, plaats gehad, welke thans met behulp van waterweeg- en evenwigtskunde berekend, en tot het doel geleid worden! Menige stad moest er versterkt, menige schans aangelegd, menige veldverschansing opgeworpen zijn, eer mende eigenschappen en onderlinge betrekkingen van lijnen en vlakken tot stelsels van vestingbouw konde aanwenden! En hier echter was het ontstaan van wetenschappelijke éénheid nog spoedige volbragt, omdat de toepassingen van Wis- en Natuur-kunde hier alras bevonden werden onmisbaar te zijn. Bij de dienst te voet en te paard had dit veel later plaats. Algemeene taktische en strategische denkbeelden werden lang, bij
de hoogere rangen, zelden anders dan door de min of meer beperkte ondervinding verkregen; werktuigelijke garnizoens-dienst en moed in ’t veld, dit was al wat men verlangde. Doch langzamerhand is de vorming der legers meer zamengesteld geworden; hunnen werking daardoor meer ingewikkeld en kunstmatiger, en het zamenwerken van onderscheiden wapens, op één punt, veevuldiger. Den vijand in al zijn veelsoortige strijdkrachten te leeren kennen en aan te tasten, vordere talrijke onderzoekingen en waarnemingen, waaruit regelen ontstaan zijn voor de verrigtingen op het oorlogs-toneel, die velerlei kundigheden vordenen. De steeds toegenomen talrijkheid der legers, maakt het verblijven op eene plaats onmogelijk: de beweging dezer ontzaggelijke volksmenigten en de middelen om in hare behoeften te voorzien, zijn daardoor op veelvuldige berekningen gegrond geworden, welke voor ieder wapen verschillend, op zich zelve reeds een belangrijke vak van studië
uitmaken; en op gelijke wijze hebben alle vakken der krijgskunst langzamerhand een wetenschappelijk aanzien gekregen, en zijn rijp geworden om, voor het onderwijs en hunne Theoretische behandeling, tot een geheel, vereenigd te worden: en zietdaar verrijst nu onze nieuwe stichting, al eene inrigting, van staatwege erkend en bevoorregt, waarin alle krijgswetenschappen, tot in hare hoogste behandeling , zullen beoefend en onderwezen worden; waar de uitspraak zal gedaan worden over de bevoegdheid om het vaderland te verdedigen, en waar wel de aard van het krijgsleven eene strengere tucht vorderen, maar ook de gelegenheid niet ontbreken zal tot die vrije en zelfstandige studiën, die mede een hoofkenmerk onze Hooge-scholen uitmaken: ziet daar, verrijst zij, onze Koninklijke Militaire Akademie,
als het eerste voorbeeld in Europa eener zoodanige vereenging van alle vakken van wetenschap, die tot den oorlog betrekking hebben! Ja! Doorluchtige Prins, indienhet waar is, wat ik gegist heb, dan heeft de roem onzes vaderlands ook hier een dubbele verpligting aan Uw roemruchtige gelacht, van, in de school, die MAURITS in het veld om zich vereenigd had, het eerste denkbeeld van krijgskundig onderwijs aan Europa gegeven te hebben, en de volmaking van het onderwijs, in het eerste voorbeeld eener vereeniging van alle deelen der krijgskunde, in deze Akademie, daargesteld te hebben. Of zij niet alleen in hare stichting, maar ook in de uitkomsten die zij zal geven, tot een voorbeeld voor Europa zal mogen aangewezen
worden, dat ligt ter verantwoording voor ons, die er zullen werkzaam zijn, en van hen vooral, die er onderwezen zullen worden. Over de verplichtingen, die te dien opzigte op ons rusten, en de bedoelingen, die men daarbij in ons moet veronderstellen, blijft mij nog over te spreken: maar ik moet eerst eenen anderen pligt vervullen, die uit het gesprokene onmiddellijk voortvloeit, en de tolk zijn van allen, die ons vaderland beminnen en deszelfs ware belangen kennen. Het is om aan U, Doorluchtige Prins, en U aan Uwen Koninklijke Vader, onze dank-erkentenis te brengen voor de daarstelling eener inrigting, die de veiligheid, het aanzien en den roem onzes vadrlands vermeerderen en verzekeren zal.Gevoelen alle regtgeaarde burgers van Nederland den zegen des Allerhoogsten, die ons volksbestaan weder heeft opgerigt, en in stand houdt, en in bloei en aanzien doet toenemen, door eenen Vorst, die ons onzen Eersten WILLEM herinnert, gelijk zijne heldhaftige zonen, als
eenmaal MAURITS en FREDERIK HENDRIK, dien zegen ook aan ons nakroost schijnen te verzekeren: onze krijgslieden erkennen het zeldzaam voorregt, van in hunnen Koning eenen hoogschatter van hunnen belangrijke betrekking; in den held, die de velden van VITTORIA en QUATRE-BRAS, van zijne dapperheid heeft doen gewagen, hun voorbeeld en voorganger op het veld van eer, en in het hoofd van Neerlands krijgsbestuur, den werkzamen behartiger hunner belangen, en den grondigen kenner hunner betrekkingen te mogen eerbiedigen Nutteloos woord-verspillen zoude het zijn, Doorluchtige Prins, onze Akademie aan Uwe voortdurende belangstelling, en onze werkzaamheden aan uwe ondersteuning en aan modeiging voor de belangen onzer krijgsmagt wordt door het leger erkend en wij mogten denzelven ook nu reeds ondervinden. Er blijft ons dus niet anders over, dan te wenschen, dat het den Hemel behagen moge, U lang de
heilrijkste vruchten van deze neiuwe stichting te doen aanschouwen; en, wanneer het nageslacht eenmaal de regering Uwen Hoogstgeëerbiedigden Vader, onzer de luisterrijkste tijdperk onze Geschiedenis opnoemt, dat het dan ook regtvaardig genoeg zij, om de stichting dezer Koninklijke Militaire Akademie op haren regten prijs te schatten, en de verpligting te erkennen die het daardoor aan Uwe zorgen verschuldigt is.
[Eene militaire muziek verving hier den spreker.]
Er is niets wat de geestdrift zoo zeer uitdooft, en den ijver bij een werk van moeielijke inspanning zoo ligt doet verflaauwen, als de vrees van eenen ontbeerlijken of onnutten, misschien wel schadelijken arbeid te verrigten. Zal onze nieuwe Akademie inderdaad beantwoorden aan het doel, waarmede zij gesticht is, moeten wij, Leeraars en Leerlingen, het belang van dat doel innig