Generaal-majoor van de Koninklijke Luchtmacht D. Klik
Gouverneur der KMA van 1980 - 1984.

 Gouverneur Klik

Voorganger
M.H. von Meijenfeldt
Overzicht Gouverneurs Opvolger
H. Leeflang

 

 

 

In gesprek

Toen de Almanakcommissie mij vroeg om een bijdrage te leveren voor de Cadetten Almanak 1980 heb ik even geaarzeld. Immers deze Cadetten Almanak beschrijft het cursusjaar 1979-1980 en als Gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie heb ik gedurende deze periode slechts de vakantie meegemaakt. Terecht geen periode die bruist van militaire of wetenschappelijke activiteiten. Uiteindelijk heb ik de gevraagde bijdrage toch graag geleverd, niet alleen omdat ik de Almanakcommissie erkentelijk ben voor de uitnodiging en deze graag wil aanvaarden, maar vooral ook omdat dit mij de gelegenheid biedt enige opmerkingen te plaatsen bij het functioneren van het Cadettencorps.
De KMA leidt op tot beroepsofficier van de Koninklijke Land- macht en de Koninklijke Luchtmacht. Eén van de doelstellingen daarbij is het leveren van een bijdrage aan de persoonsontwikkeling van de toekomstige officier door de ontwikkeling mogelijk te maken van een kritische instelling ten opzichte van zichzelf, de samenleving en de plaats van de krijgsmacht daarin, alsmede van noodzakelijk te achten sociale en fysieke vaardigheden.
Het wil mij voorkomen dat de hierboven omschreven doelstelling van alle voor de KMA geldende doelstellingen het moeilijkst is om te realiseren. Het is duidelijk dat de leiding van de KMA, het Cadettenbataljon en de docenten hierbij een belangrijke taak hebben te vervullen. Maar zij zullen die naar mijn mening niet of nauwelijks alleen kunnen. En het is daarom een goede - m.i.
onontbeerlijke - zaak dat de cadetten beschikken over een Corps dat zich volgens zijn statuten ten doel stelt ,,een wezenlijke bijdrage te leveren tot de vorming van cadet tot officieren.
De vraag is wel relevant hoe het Corps denkt de doelstelling te realiseren. Uiteraard dragen de verenigingen bij aan de ontwikkeling van pysieke en psychische kwaliteiten en bieden uit- stekende mogelijkheden voor cadetten zich op organisatorisch gebied te bekwamen. Of het Corps op dit moment sterk bijdraagt aan de culturele vorming van cadetten wil ik voorzichtig betwijfelen. En wie zal zeggen of en in welke mate het Corps er in slaagt kameraadschap en saamhorigheidsgevoel aan te kweken en welke middelen hierbij kunnen worden gebruikt? De doelstelling van het Corps zal uiteraard moeten passen binnen - althans niet in conflict mogen geraken met - de voor de KMA geformuleerde doelstellingen.
Enerzijds is het Corps een vereniging met eigen statuten en rechtspersoonlijkheid, anderzijds mag de leiding een belangrijk vormingsdoel niet geheel overlaten aan de nog te vormen cadet.
Dat vraagt van de Gouverneur een groot invoelingsvermogen voor enerzijds de behoeften en doelstellingen van de cadet en anderzijds de doelen van de KMA.
lk wil daar duidelijk over zijn: met behoud van mijn eigen verantwoordelijkheid wil ik ruimte geven voor zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid voor het Corps.
Als tussen de Senaat en de leiding van de KMA een grote mate van vertrouwen heerst zullen problemen bespreekbaar en oplosbaar blijken te zijn. Hierbij kan verschil van mening een nuttige functie vervullen.
Mijn eerste indrukken van Corps en Senaat zijn uiterst positief.
Ik heb de Senaat gaarne mijn vertrouwen geschonken en heb de indruk dat de Senaat wederzijds mij zijn vertrouwen schenkt.
Ik zie als één van de boeiende facetten van mijn nieuwe functie het opbouwen en bewaren van een goede en vertrouwensvolle relatie met de Senaat.