Generaal-majoor der Artillerie H. Kemper
Gouverneur der KMA van 1911 - 1915.
Voorganger Jhr. L.C. van den Brandeler |
Overzicht Gouverneurs | Opvolger J.W.P. van Hoogstraten |
Hendrik Kemper werd op 13 oktober 1858 te Haarlem geboren en arriveerde op 1 september 1876 op de Kon. Mil. Academie te Breda, waar hij een opleiding volgde als cadet bij het wapen van de Artillerie. Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Overste Kemper gij zult met voldoening terug kunnen zien op hetgeen door U in de jaren aan de Academie doorgebracht, is gedaan, is gewerkt en tot stand gebracht, in het belang van het onderwijs en van de militaire vorming van de cadetten. Cadetten ! En nu de kameraadschap. Gij weet het uit Uw tactieklessen: aan de samenwerking der Wapens wordt de hoogste waarde gehecht Welnu, die samenwerking ze wordt begunstigd, wanneer de Officieren der veschillende korpsen kameraarschappelijk voor elkaar gevoelen. Leve het Cadettenkorps !''
Loopbaan
Nadat hij zijn opleiding had voltooid werd hij bij Koninklijke Besluit nr 3 van 6 juli 1868 benoemd tot 2e Luitenant bij het Wapen der Artillerie en ingedeeld bij het Ie Afdeling Vestingartillerie.
Hij werd echter voor de tijd van een jaar gedetacheerd bij de Applicatieschool en werd na het einde van deze detachering wederom ingedeeld bij de Ie Afdeling Vestingartillerie.
In april 1881 werd hij bevorderd tot 1e Luitenant der Artillerie en een jaar daarna werd hij gedetacheerd bij de IIe Afdeling der Krijgsschool ter bijwoning van de cursus voor de algemene krijgskundige studiën. Na beëindiging van zijn opleiding was Luitenant Kemper werkzaam onder de bevelen van de Chef van de Generale Staf, waarna hij in oktober 1885 naar het 1e regiment Vestingartillerie terugging.
Met ingang van oktober 1886 werd Kemper gedetacheerd bij de 1e Batterij van het 3e Regiment Veldartillerie te Roermond, bij welk regiment hij in september 1887 blijvend werd geplaatst. Van oktober 1888 tot november 1893 zou hij als Luitenant-adjudant fungeren van de Afdelingscommandant van de 1e Afdeling van de 3e RVA te Roermond. Op 27 februari 1894 werd hij bevorderd tot kapitein der Artillerie en overgeplaatst naar het 2e Regiment Vestingartillerie te Naarden.
Maar reeds een jaar daarna werd hij overgeplaatst naar de generale Staf, waar hij als kapitein van de Generale Staf werd toegevoegd aan de Commandant van de stelling van de Monden der Maas en van het Haringvliet. Tot 1899m zou hij als zodanig werkzaam zijn, maar in laatstgenoemde jaar werd hij toegevoegd aan de Chef van de generale Staf, Luitenant/generaal A. Kool.
In 1903 werd hij overgeplaatst naar de 2e Afdeling van het 2e Regiment Veldartillerie.
Op 7 november 1904 werd hij bevorderd tot majoor bij de Staf der Artillerie met als nieuwe bestemming Eerste Officier aan de Koninklijke Militaire Academie. In die periode werd hij in oktober 1907 bevorderd tot Luitenant-Kolonel der Artillerie .
Vijf jaar lang zou hij als Eerste Officier aan de KMA verbonden blijven en met ingang van 1 november 1909 werd hij benoemd tot Commandant van de Ie Afdeling van het 4e Regiment Veldartillerie te ’s-Hertogenbosch.
In maart 1911 werd Luitenant-kolonel Kemper bevorderd tot Kolonel bij de staf van der Artillerie en gelijktijdig benoemd tot Gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie.
Anderhalf jaar nadat hij de KMA had verlaten als Eerste Officier, keerde hij als Gouverneur terug. De installatie van de nieuw benoemde Gouverneur geschiedde op dinsdag 21 maart 1911 door de inspecteur van het Militaire Onderwijs , Generaal-Majoor A. Hoogeboom.
Tijdens zijn bestuursperiode werd hij in januari 1914 benoemd tot Generaal-Majoor der Artillerie en in dat jaar brak de 1e Wereldoorlog uit.
Toen het bleek dat de mogendheden niet in staat waren om een dreigende wereldoorlog te voorkomen en in verband met de staatkundige toestand van het land, het nemen van buitengewone maatregelen nodig was, daar er oorlogsgevaar bestond, tekende H.M. de Koningin op 31 juli 1914 het Koninklijke besluit tot mobilisatie van de Nederlandse Land- en Zeemacht met 1 augustus als mobilisatiedag.
Vanaf die dag werden de lessen aan de KMA geschorst en nadat de cadetten in de nazomer van 1914 waren geconsigneerd werden ze korte tijd daarna gemobiliseerd.
Een aantal werd gezonden naar de Depots om hun krachten te wijden aan het opleiden van miliciens en vrijwilligers, terwijl anderen bij het veldleger werden ingedeeld. De Gouverneur werd aan het Algemeen Hoofdkwartier toegevoegd en de officieren werden in diverse functies bij het leger of bij de militaire installaties ingedeeld.
Op 1 december 1915 werd Generaal-majoor Kemper eervol ontheven van zijn commando over de Koninklijke Militaire Academie en opgenomen in de Grote Staf van het Leger en per gelijke datum benoemd tot inspecteur van het militaire Onderwijs.
Korte tijd daarna werd hij belast met de functie van waarnemend Gouverneur van de Residentie, een functie die in januari 1916 permanent zou worden.
Met ingang van 1 mei 1919 werd hem eervol ontslag uit de militaire dienst verleend, waarbij hem dank werd betuigd voor de veeljarige en belangrijke diensten die hij aan het land had bewezen.
OP 26 augustus 1920 werd hem de titulaire rang van Luitenant-generaal toegekend. In dat jaar werd hij nog benoemd tot lid van de staatscommissie tot het voorbereiden van voorstellen aan de regering tot reorganisatie van het militaire onderwijs bij de landmacht.
Luitenant-generaal Kemper overleed in 1936 te Merano op 77 jarige leeftijd.
Staat van Dienst
STAAT VAN DIENST
6 juli 1878
Bij K.B. no. 3 benoemd tot 2e Luitenant der Artillerie bij de Ie Afdeling Vestingartillerie.
22 juli 1878 - 2 juli 1879
Gedetacheerd bij de Applicatieschool.
2 juli 1879
Teruggeplaatst bij de Ie Afdeling Vestingartillerie.
1 april 1881
Na reorganisatie geplaatst bij het 1e regiment Vestingartillerie
18 april 1881
Benoemd tot 1e Luitenant der Artillerie.
1 okt 1882 - 1 okt 1885
Gedetacheerd bij de IIe Afdeling der Krijgsschool te 's-Gravenhage
1885 - 1886
Werkzaam onder de bevelen van de Chef van de Generale Staf
15 okt 1886
Gedetacheerd bij de 1e batterij van het 3e Regiment Veldartillerie te Roermond.
1 sept 1887
Overgeplaatst bij het 3e Regiment Veldartillerie
1 okt 1888 - 23 okt 1893
Luitenant-adjudant van de Commandant der Ie Afdeling van het 3e Regiment Veldartillerie te Roermond
27 febr 1894
Bevorderd tot kapitein en geplaatst bij de 5e Compagnie van het 2e Regiment Vestingartillerie te Naarden.
1 nov 1895 - 1899
Overgeplaatst naar de Generale Staf en als kapitein van de Generale Staf toegevoegd aan de Commandant der Stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet.
1899 - 1903
Toegevoegd aan de Chef van de Generale Staf.
20 jan 1903
Teruggeplaatst bij de 2e Afdeling van het 2e Regiment Veldartillerie.
7 nov 1904 - 1 nov 1909
Eerste Officier aan de Kon. Mil. Academie.
7 nov 1904
Bevorderd tot majoor bij de Staf der Artillerie.
1 okt 1907
Bevorderd tot Luitenant-kolonel der Artillerie.
1 nov 1909 - 8 maart 1911
Commandant van de Ie Afdeling van het 4e regiment Veldartillerie te 's-Hertogenbosch.
8 maart 1911
Benoemd tot Kolonel bij de Staf der Artillerie.
8 mrt 1911 - 1 dec 1915
Gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie.
26 jan 1914
Bevorderd tot Generaal-majoor.
1 dec 1915 - 24 april 1919
Inspecteur van het Militaire onderwijs en opgenomen in de grote Staf van het Leger.
7 dec 1915
Waarnemend Gouverneur der Resistentie.
27 jan 1916
Gouverneur der Residentie.
1 mei 1919
Eervol ontslag uit de militaire dienst.
26 aug 1920
Titulaire ranf van Luitenant-generaal.
1936
Overleden in Merano.
Onderscheidingen
Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Ereteken voor langdurige dienst als officier met het cijfer 40
Portret van
Het is hier niet de plaats en de gelegenheid om daarover in den breede uit te weiden in aanmerking genomen dat deze jonge mannen in onberispelijke militaire houding mij moeten aanhoren ik zal het dan ook niet doen, overtuigd als ik ben, dat zij die daarover kunnen oordeelen eenstemmig mijn gevoelen zullen deelen Maar wel wil ik , en het is mij een eervolle, aangename plicht , dat te kunnen doen , U dank zeggen voor de wijze waarop gij als Eerste-Officier, Uw taak hebt vervuld" .
Zoo luidden ongeveer de woorden , waarmede de Kolonel Jhr Van den Brandeler den overste Kemper toesprak , om hem voor 't laatst te huldigen als Eerste-officier.
De Kolonel had gelijk, zijne woorden werden zeer zeker door alle toehoorders gedeeld, en niet het minst door ons, cadetten.
Want hoewel de Eerste-Officier als bijzonder gestreng bekend stond, met een oog dat alles zag, heeft hij door zijn voortdurend voorbeeld van kranige rechtopper militair, met een groot, humaan rechtvaardigheids gevoel, ons aller achting verworven, was bij geworden een populaire figuur, een populariteit die hem daarom tot eer strekt, omdat ze gegrond was op werkelijke waardering.
Met leedwezen zagen wij hem daarom heengaan en de Koninklijke onderscheiding, hem bij zijn vertrek ten deel gevallen, had dan ook onze volkomen sympathie.
De Overste Kemper had de gave door een kort, kernachtig woord de cadetten voor zich te winnen, dat ondervond menigeen, die met angst en vreeze het bekende deurtje bij de eetzaal binnentrad met een vlekje op zijn studiegeest, of een paar nachtjes, in zaal 33 doorgebracht, achter den rug, dat ondervonden wij allen, als we na een parade een "dat is goed geweest" van hem hoorden, welke woorden ons meer zeiden dan een heele redevoering, we wisten 't dan, 't was in de puntjes gegaan.
We laten hier de afscheidsrede van den Overste volgen, opdat de daarin gelegde gedachte niet voor ons korps verloren ga, maar, zooals de Eerste-Officier ook zeide, van geslacht op geslacht worde overgegeven.
Terwijl ik elders den Gouverneur mijn eerbiedige erkentelijkheid hoop te betuigen voor de uiterste vleiende wijze, waarop de Kolonel mij voor het front van uw Korps heeft toegesproken, en ik aanstaanden Zaterdag de officieren en ambtenaren nog tot afscheid de hand hoop te drukken richt ik thans, met toestemming van des Gouverneur, het woord tot U, Cadetten ! om U vaarwel te zeggen. Eerstdaags geef ik mijn dienstbestrekking over aan mijn opvolger. Ik doe dat met leedwezen, o.m. omdat ik in den vervolge het voorrecht zal missen, in dagelijksche dienstaanraking te komen met cadetten. Wel is waar had ik meermalen cadetten te onderhouden over tekortkomingen in hun gedrag, of te berispen wegens gebrek aan ernst bij de studiën, doch aan den anderen kant mocht ik toch ook dikwijls, zeer dikwijls gelukkig, vele cadetten voordragen voor belooningen en gunsten.
Toen ik, bijna vijf jaren geleden, mijne functien aanvaardde heb ik begrepen, dat ik in mijne betrekking had mede te werken aan de ontwikkeling van jonge lieden tot mannen met een degelijk, ernstig karakter; aan de vorming van jeugdige militairen tot soldaten met een gezond en flink lichaamsgestel; aan de opleiding van cadetten tot bruikbare officieren, toegerust met de vereischte vakkennis.
Vandaar, dat ik steeds te velde ben getrokken tegen handelingen, die mij den indruk gaven, alsof het met de karaktereigenschappen nog niet in 't reine was; vandaar dat ik altijd bevorderd heb de praktische oefeningen en de beoefening van de sport; vandaan dat ik steeds aan de studiebelangen die plaats heb ingeruimd, welke daaraan toekomt.
Maar ik had bovendien te waken voor den gleden geest en de kameraadschap in het Cadettenkorps Intusschen, de zorg daarvoor ligt in hoofdzaak bij de cadetten zelven . . . . .
Laat ik U daarom bij mijn vertrek nog eens opwekken nog eens aansporen om toch te zorgen, dat de goede naam, waarin het Cadettenkorps zich mag verheugen, gehandhaafd worde. Laat een ieder uwer zich er voor inspannen, dat de goede geest, jaar in, jaar uit, van geslacht op geslacht, worde overgegeven. Ik weet 't -- het cadettenleven op de Academie heeft zijn ongeriefelijkheden; maar, ik heb 't u zoo dikwijls voorgehouden, in een groot huishouden als het onze zijn regels en voorschriften onmisbaar.
Laat u echter door die kleine verdrietelijkheden niet ontstemmen; weest ernstig bij het vervullen van uw taak, maar luchthartig waar het geldt de kleine onaangenaamheden van het dagelijksch leven. Laat er een frissche bries door het korps gaan en doe het gebouw daveren van uw vroolijke luidruchtigheid, beter dan dat de mopperaars den boventoon voeren.
Alzoo: sluit U bij elkaar aan! Doet ge dat, dan bevordert ge dus de belangen van onze legers, maar bovendien handelt ge dan in Uw eigen persoonlijk voordeel. Immers in Uw later leven zult ge dikwijls genoeg de behoefte gevoelen aan steun van vrienden en kameraden, en wèl hem, die, in moeilijkheden verkeerende, kan vertrouwen op de sympathie van kameraden uit zijn cadettentijd
Ik eindig met mijn beste wenschen voor liet Korps te uiten! Overtuigd als ik ben, dat dergelijke gevoelens als mij bezielen, ook gekoesterd worden door U, Cadetten, maar tevens door allen, hier tegenwoordig, noodig ik een ieder uit, met mij in te stemmen in den uitroep:
Deze woorden bewijzen weer volkomen, hoe hij van den toestand in ons korps op de hoogte was, ze deden ons zien, dat de Luitenant-Kolonel Kemper een cadettenvriend is.
Een vriendschap, zich niet slechts uitend in woorden, maar ook in daden, daden waarvoor wij hem dankbaar zullen blijven, maar daarvoor niet alleen, ook voor het flinke voorbeeld, ons steeds door hem gegeven.
liet corps verliest in hem een kranig officier, een goeden vriend; en al spijt ons zijn heengaan, een spijt nog voor 't laatst uitgedrukt, toen wij hem aan de buitenpost, onder de tonen van het "Bonsoir mes amis'' een laatst vaarwel toeriepen, de gedachte, dat hij in een anderen werkkring voor 't leger werkzaam blijft, ook in 't belang van zijn eigen toekomst, doet ons hem voor die toekomst het beste toewenschen.